Meditatie over 2 Sam. 6:1-5
Lange tijd stond de ark in Kirjat-Jearim. Misschien zelfs wel 80 jaren lang. Een klein dorpje, zo’n 15 km ten westen van Jeruzalem. De ark was in de verloren strijd als buit door de Filistijnen meegenomen. Maar God zorgde ervoor dat de ark terug kwam. Israël was blij en dankbaar. En de ark werd in Kirjat-Jearim toevertrouwt aan Abinadab en zijn gezin, zij moesten ervoor zorgen. Maar toch lijkt die dankbaarheid van korte duur. Saul besteedde weinig aandacht aan de ark, we lezen in ieder geval niets over de zorg voor de ark. Maar nu David koning is wordt het anders. Jeruzalem is veroverd als hoofdstad van Israël, als centrum van het land en hart van de regering. Nu David daar koning is, groeit bij hem het verlangen om de ark ook in Jeruzalem te laten zijn. Want David weet: in werkelijkheid ben ik niet de hoogste koning. God is koning. Hij regeert over zijn volk. En daarom moet niet alleen de troon van David in Jeruzalem staan. De ark moet ook in Jeruzalem staan. Als de troon van God! Die moet niet ergens in een klein dorpje achteraf staan. Nee, de ark moet geplaatst worden waar het centrum is, waar het hart van het volk zich bevindt: in Jeruzalem.
Daarom wordt de ark overgebracht naar Jeruzalem. Maar dat gebeurt niet zomaar. Dat gebeurt op een zeer uitbundige wijze. Dertigduizend soldaten, levieten, priesters en koning David, ze zijn er allemaal bij. En zeer veel verschillende muziekinstrumenten. Ze zingen, ze dansen. Heel het dorp swingt er op los. Het is werkelijk een feestelijk gebeuren. Ze verblijden zich in God: Hij komt in het hart van zijn volk wonen. God komt in Jeruzalem.
Een prachtige geschiedenis over een uitbundig feest, waarin de vreugde is in God. Natuurlijk, er gebeuren ook dingen die niet goed zijn. De ark moet niet op een kar gereden worden, bijvoorbeeld. De ark mag niet aangeraakt worden. Op pijnlijke wijze moeten ze dat leren. Het kost Uzza zijn leven. Maar verderop blijkt toch wel dat het Gods wil is dat de ark inderdaad in Jeruzalem komt. En dat het volk terecht verblijdt is in deze nabijheid van God.
Houdt deze geschiedenis ons dan geen spiegel voor. Want hier zien we het hart van Israëls godsdienst. Natuurlijk, ze moeten strijden. Daarover kan je lezen in een hoofdstuk hiervoor (2 Sam. 5). Maar is dat de kern van Israëls bestaan: strijd voeren? Nee. De kern van hun bestaan en hun godsdienst is de vreugde in God. De blijdschap dat God bij hen wil wonen. En dat de heilige God zijn zondige volk wil omgaan. Ja, dat ze zelfs zijn liefdevolle, Vaderlijke zorg mogen ontvangen.
Dat brengt ons bij vandaag. Waarin vind jij vandaag jouw blijdschap? Waar kijk je naar uit? Waar ga je van genieten? Misschien je werk. Of je studie. Of dat je ’s avonds een leuke hobby kan gaan doen. Of dat je een fijne ontmoeting hebt. Het kan ook zijn dat je eigenlijk geen zin in de dag hebt. En dat er niets leuks is, waar je naar uitkijkt. In beide gevallen wens ik je toe, dat deze iets van deze uitbundige vreugde van David en zijn volk mag kennen. De blijdschap dat God dichtbij is. In Jezus Christus heeft God dat echt laten zien. Hij kwam zeer dichtbij, werd zelfs één van ons, om ons te verlossen. En dat je daarom de Heere Jezus niet maar ergens plaatst in een kort prevel-gebed aan het einde van de dag. Dat je Hem niet in je achterhoofd houdt, voor als je Hem nodig hebt. Maar dat je Hem echt in het centrum van je hart en je leven mag plaatsen. En in Hem en zijn liefde je blijdschap mag vinden. Want dan ben je rijk gezegend!
Lezen 2 Samuel 6:1-5 (klik hier).
Klik hier om de preek over 2 Samuel 6 te horen.