Door ds. C. Koster
“Simon, zoon van Jona, hebt u Mij meer lief dan dezen?” Daar bij het meer van Galilea, ook wel de zee van Tiberias genoemd, zijn ze bij het strand. De opgestane Heere Jezus was daar opnieuw verschenen aan zijn discipelen, terwijl ze aan het vissen waren. De 153 vissen liggen er waarschijnlijk nog. Ze hebben net samen gegeten. Het vuurtje smeult nog wat na. En nu neemt Jezus het woord en spreekt Hij Petrus aan: “Simon, zoon van Jona, hebt u Mij meer lief dan dezen?”
Dit zijn woorden die Petrus raken, dat kan niet anders. Petrus heeft de opgestane Heere al eerder ontmoeten, meteen op die eerste paaszondag. Petrus, het schaap dat zijn Herder had verloochend. Hij werd zelf als een verloren schaap opgezocht door zijn Herder. En het was weer goed, zijn zonden werden Petrus vergeven. Petrus weet het, Hij gelooft het. Jezus komt ook hier op het strand dan ook niet terug op deze zonden van Petrus om ze eens lekker in te wrijven. Nee, de Heere Jezus is van harte bereid om te vergeven, zeven maal zeventig maal. En als het moet, nog veel vaker. Hij kán vergeven, Hij wíl vergeven.
En toch raakt deze vraag Petrus. “Hebt u Mij meer lief dan dezen?” Want Petrus weet wat wij ook weten: we leven onder het oog van de Alwetende God. Onder de lamp van Jezus Christus, de opgestane Koning. Niets blijft voor Hem verborgen. Jezus kent de schuilhoeken van mijn hart. Jezus kent de angsten in mijn leven. Jezus kent de teleurstellingen in mijzelf. Hij kent mij door en door.
Wij mensen kunnen dat soms zomaar vergeten. Dan denken wij dat Jezus even niet kijkt. Dat Hij er even niet is. Dat we even onze gang kunnen gaan. Nee, Hij ziet alles. Ook als niemand anders kijkt wat we doen. Ook wanneer niemand weet wat we denken. Ook als geen sterveling hoort wat we binnensmonds mompelen. Hij weet het, nu Hij is opgestaan. Hij wist het, toen Hij leefde op aarde. En Hij voelde het, toen Hij leed voor al onze zonden.
Jezus komt opnieuw tot Petrus. En in het bijzijn van andere apostelen, stelt Jezus deze vraag. “Hebt u Mij meer lief dan dezen?”
En Jezus stelt de vraag niet maar één keer. Niet twee keer. Nee, tot drie keer toe, in kleine variaties: “heb je Mij echt lief?” En zo vaak als Petrus Jezus verloochend had, zo vaak moet hij hier zeggen: “U weet dat ik U liefheb, Heere.” Andere apostelen zijn er bij, ze zijn getuigen. Zodat niemand later meer kan zeggen tegen Petrus: ja, maar jij telt niet mee. Je kan me meer vertellen… jij hebt de Heere verloochend. Nee, publiekelijk wordt Petrus weer in zijn ambt hersteld.
Er valt veel over te zeggen. Ik wil voor deze overdenking letten op de drie opdrachten die Petrus meekrijgt.
“Weidt Mijn lammeren”, zegt Jezus tegen Petrus. Lammeren. Dat zijn de kleine, jonge, kwetsbare schaapjes. De kinderen van de gemeente. Juist de jonge generatie: weidt hen. Wiedt hen met het Woord. Vergeet hen niet. Verhinder ze niet. Hou ze niet tegen om tot Mij te komen. Maar zie naar hen om. Geef hen aandacht, geef hen zorg, geef hen te eten. Geen hen goddelijk, geestelijk voedsel, wat ze kunnen verstaan, waardoor ze gevoed worden. Juist de lammeren, de kinderen van de gemeente. Die de toekomstige gemeente mogen zijn, als de Heere het geeft. De kinderen, die vaak zo open staan voor het genadewoord van God. Zo ontvankelijk zijn voor Gods grote werken. Zo veel gelegenheid om die prachtige verhalen te vertellen, de geschiedenis die God geschreven heeft in de Bijbel. Kinderen die geboeid kunnen luisteren, vol vertrouwen in wat mensen zeggen over God. Vol vertrouwen in wie God zelf is.
“Weidt Mijn lammeren.” Een opdracht voor Petrus. Een opdracht ook voor predikanten, ouderlingen, ouders, grootouders. Allemaal herders op hun plaats. Ook voor hen geldt: “Weidt Mijn lammeren.” Zie naar hen om. Ga hen voor, zoals een goede Herder dat doet. Lammetjes worden goed onderwezen en gevormd door het goede voorbeeld. In uw voorbeeld leren ze wat een christen is. Wat het betekent om Jezus Christus te kennen, te volgen. Zodat door uw voorbeeld en onderwijs de lammeren vertrouwt raken met de stem van de Goede Herder.
“Hoedt mijn schapen”, zegt Jezus dan. De tweede opdracht: hoedt mijn schapen. Niet alleen weiden, laten grazen. Maar echt hoeden. Bescherm ze tegen de verleidingen van de duivel. Waarschuw ze voor de sluwe listen van de satan. Leidt ze langs klippen, bescherm ze door een dal vol doodschaduw. Wees bij ze en breng ze er doorheen.
Als dat nodig is, vermaan zonder dat je met meel in de mond spreekt. En wees troostvol, liefdevol, geduldig. Wees de mond van Jezus Christus, spreek als de stem van Jezus Christus. Petrus, laat die liefde aan hen blijken, die je nu ook zelf van Mij ervaren hebt.
En dan de derde opdracht: “weidt mijn schapen.” Geef hen de prediking van het rijke evangelie. Niet alleen eenvoudigere kost, zoals voor de lammeren meer geschikt is. Maar ook stevig voedsel. Vast voedsel. Niet nodeloos ingewikkeld, maar wel vol inhoud. Predik het evangelie. Zodat mensen geraakt worden en geleid worden tot de Grote Herder van de kudde.
Petrus wordt hersteld in het ambt. De apostelen zijn getuige. Petrus hoort er weer helemaal bij. De gevangen vissen mag hij achterlaten. Hij wordt nu, met de andere apostelen, visser van mensen.
En is Petrus weer haantje de voorste? Heeft hij Jezus méér lief dan anderen. Nee, Petrus heeft geleerd: het is niet de vraag wie het meeste Jezus lief heeft. Het is niet de vraag wie vooraan staat. Eén vraag is er slechts: “Simon, zoon van Jona, houdt u van Mij?” En vul dan maar uw eigen naam in. Jezus vraagt het immers niet alleen aan Petrus. Hij vraagt het aan u, jou, mij. Houdt u van Mij? Houdt je van Mij?
De Heere weet alles. Hij kent uw zonden. Hij weet wat je ziet, wat je denkt, wat je vindt. Hij weet wat Petrus zei bij het kolenvuur bij de hogepriester. Hij weet wat u zei tegen collega’s. Hij weet wat je zei tegen vrienden, vriendinnen. Hij weet wat je deed ook toen niemand keek.
Petrus geeft antwoord: “Heere, U weet alle dingen. En U weet dat ik van U houdt.”
En weet u, geliefden, u bent gelukkig als Petrus’ antwoord úw antwoord is. Gelukkig, werkelijk gelukkig. Niet omdat uw liefde zo bijzonder is. Maar gelukkig, omdat u de liefde van Jezus Christus mag kennen. Want zijn liefde is zo bijzonder. Hij weet álle dingen van u. En toch houdt Hij van u. Dat is pas echte liefde. Zijn liefde gaat alles te boven! Je bent gelukkig te prijzen als je Hem kent. Onze Heere Jezus Christus, de Goede Herder, die zelfs zijn leven heeft ingezet voor de Zijnen. Om hen te verlossen van de dood!
Lezen Joh. 21:15-17