Meditatie over Psalm 135
Wat kan de lof aan God snel verstommen in je leven. Herkent u dat? Dat je opgaat in de waan van de dag. Bezig bent met je werk, je studie, je taken thuis. Maar dat de aanbidding van God in je leven uit het zicht raakt. Of dat zorgen je gedachten vullen. Moeiten in de kerk je bezig houden. Met als gevolg dat in jouw leven de aanbidding van de HEERE steeds meer naar de achtergrond verschuift. En misschien herken je dat wel bij jezelf. Je weet dat de eer van God het belangrijkste is. Dat ten diepste wilt leven om God te loven. Maar dat je merkt: in de praktijk komt daar niet zoveel van terecht. Laten we maar eerlijk zijn: niemand is hier immuun voor. Ambtsdragers niet. Gemeenteleden niet.
Wat is het daarom goed om in Psalm 135 een aansporing te horen om God te loven. We staan met deze Psalm in gedachten bij de tempel. We zien die priesters en Levieten bezig met allerlei taken in de tempel. En we roepen hen toe, we sporen hen aan: mannenbroeders, loof de HEERE! Nu kan je denken: ja, maar dat is toch hun werk? Hun levenstaak? Daarvoor zijn ze daar toch in de tempel!? Jazeker. Maar voor hen geldt hetzelfde als voor ons. In alle drukke bezigheden kan zomaar de aanbidding van Gods naam uit hun hart verdwijnen. Dat ze vol zijn met al hun taken van offers, onderwijs, zorgen voor de vele Israëlieten die dagelijks hen bezochten. Maar niet meer vol van de eerbied en ontzag voor de Heere.
Daarom krijgen deze ambtsdragers een aansporing en bemoediging. Loof de HEERE! Prijs zijn naam. Aanbidt God. Juist ambtsdragers mogen daarin voorgaan. Mogen het volk van God dienen door het goede voorbeeld te geven. Dat was toen in het Oude Testament. Dat is vandaag ook zo. Juist ouderlingen, diakenen en predikanten mogen de gemeente voorgaan in de aanbidding van Gods naam. In het eren van de God van hemel en aarde. Zodat de gemeente hen daarin volgt.
De Psalm somt allerlei redenen op waarom God te prijzen is. Hij verkiest zijn volk. Hij heeft hemel en aarde gemaakt. Hij heeft Israël verlost uit Egypte, doorgeleid door de woestijn, ingeleid in het beloofde land Kanaän. Je merkt daarin: deze God, de HEERE, leeft. Hij grijpt in. Hij redt.
Afgoden zijn het tegenovergestelde. Die kunnen niets. Niet zien, niet horen, niet praten. Ze kunnen zelfs niet ademen. En als je hulp van afgoden verwacht, dan loop je groot gevaar. Dan wordt je zelf ook blind en doof en stom. Want de afgoden van geld en werelds geluk maken je blind voor de levende God. Maken je doof voor de genade van het evangelie. Maken dat je niet meer spreekt tot God. En de Heere zal dan ook niet helpen. Nee, dan wandel je in de duisternis. En ga je met al je afgoden ten onder.
Er is maar één weg om daaruit te komen. Welke weg? Geef de eer aan God de Vader, God de Zoon, God de Heilige Geest. Loof de HEERE! En vraag Hem om hulp in de aanbidding van zijn naam. Want Hij wil de vreugde van Hem planten in je hart. Hij wil met zijn Geest het loflied op je lippen leggen. Dat gebeurt ook na Pinksteren. Keer op keer zie je in het Bijbelboek Handelingen: waar de Geest werkt en waar Jezus wonderen geeft, daar loven mensen God. Laat dát ook in ons leven zichtbaar mogen worden. Hoe loof jij de Heere vandaag?