Ds. C. Koster – Bleiswijk, april 2020
We staan vanavond stil bij een bekende Psalm, Psalm 23. De keuze voor deze Psalm is ingegeven door mijn eigen situatie. Want in de afgelopen weken waren mijn vrouw en ik bezig met het beroep, dat DGK Zwolle op mij had uitgebracht. En in zo’n periode van overweging dachten wij ook terug aan het moment dat wij hier in de gemeente van Lansingerland zijn begonnen. Ik mocht toen september 2013 intrede doen met een preek die ging over deze zelfde Psalm, Psalm 23.
Over de troost en leiding van de Goede Herder, Jezus Christus. Het is die troost en leiding die ik als onder-herder van Jezus Christus mocht geven hier in deze gemeente. En nu is besloten om hier met de gemeente verbonden te blijven, hoop ik in de komende tijd, zo de Heere wil, die herderlijke zorg mag blijven geven, samen met de kerkenraad. Mijn vrouw en ik kijken met verwachting uit naar de tijd die komt. En ik vind het daarom ook mooi om nu vanavond opnieuw te luisteren naar die prachtige psalm. Die bekende woorden, die diepe troost die Jezus Christus daarin uitdeelt.
We letten vanavond vooral op vers 4. Deze Psalm is gemaakt door koning David. David is een gelovige man, de zijn vertrouwen stelt op de HEERE. Hij weet zich als schaap in de kudde van de goede Herder Jezus Christus. Zo spreekt hij ook hier in deze Psalm zijn geloof uit. “De HEERE is mijn Herder, mij ontbreekt niets.” David weet, als de HEERE zorgt voor mij, als Hij mij leidt, dan gaat het goed. Dan heb ik alles wat ik nodig heb.
Toch liep het leven van koning David niet altijd op rolletjes. Lange tijd moest hij angstig vluchten voor Saul. Later was hij maanden op de vlucht voor zijn zoon Absalom. David, die in zijn leven ook in diepe zonde is gevallen, overspel met Bathseba, moord op haar man Uria. En het eerste kindje verloor, dat geboren werd van hem en Bathseba. Het is deze David, die hier spreekt.
Als hij zegt “mij ontbreekt niets” bedoelt David dus niet dat er nooit moeiten waren. David speelt geen mooi weer. Nee, in deze Psalm benoemt hijzelf ook eerlijk de moeiten. Dat doet hij vooral in ons tekstvers, vers 4. “Al ging ik ook door een dal vol schaduw van de dood.”
Een dal vol schaduw van de dood! Dat is een plek, waar je geen hand voor ogen ziet. Je ziet niet waar je je voet neer kan zetten. Je ziet niet waar je heen gaat. En je snapt überhaupt niet waarom je er door heen moet.
Misschien kent u dat ook wel in uw eigen leven. Misschien juist ook wel in bizarre weken. Dat u zelf angstig bent en vol zorgen over uw eigen gezondheid of van een geliefde. Dat u zich eenzaam voelt, terwijl minder mensen je bezoeken. Dat je misschien wel druk bezig bent met opdrachten voor school, maar dat je tegelijk helemaal niet lekker in je vel zit. Terwijl je je afvraagt: wie ziet mij en kent mijn problemen? En dat je je met de verlening van vier weken al helemaal verdrietig afvraagt: hoe kom ik hier door heen? Misschien ervaar je dat God ver weg is. Dat je niet snapt waarom de dingen zo moeten gebeuren. Waarom het gaat, zoals het gaat. David brengt deze moeiten onder woorden. Hij spreekt over een dal vol schaduw van de dood. Een duister dal, waar ik doorheen moet gaan. Waarom, ik weet het niet. En of ik er door kom, weet ik ook niet. Want het einde is niet in zicht.
En weet u wat David dan tóch zegt: “Ik zou geen kwaad vrezen.” Snapt u dat nou? Hoe bestaat het? Hoe kan David dát zeggen?
Geliefden, het geheim van deze woorden is die Herder. De Herder zelf is het geheim. Want de HEERE is mijn herder. Jezus Christus is mijn Herder. En Hij is bij mij! Dat zegt immers David: “Ik zou geen kwaad vrezen, want u bent met mij!” En als U er bent, de Herder die voor zijn schapen zorgt, als U er bent, dán is het goed. Dan ben ik getroost. Dan ben ik veilig.
Ook al zie ik geen hand voor ogen. Ook al moet ik door dat duistere dal en ligt de schaduw van de dood op mijn weg. Ook al snap ik niet waarom deze moeitevolle weg op míjn pad ligt. Toch weet ik, toch geloof ik: de Herder is er bij. En dan is het goed.
Kijk, dat is een wonder van genade. Jezus Christus is bereid om met u en jou mee te gaan, ook in dat diepe duistere dal. Ook dan zal Hij u niet loslaten, zal Hij u niet verlaten. Nee, Hij is er bij.
Sterker nog, Hij is er niet alleen bij. Jezus Christus is daar zelf al geweest, voordat u er was. Hij is zelf dat diepe duistere dal in gegaan. Een dal, vol schaduw van de dood. Bij Hem is het zo duister en donker geweest, zoals nooit tevoren ooit is geweest en zoals na Hem ook nooit meer zal gebeuren. Dat gebeurde op Goede Vrijdag. Jezus Christus was daar. Op Golgotha. Hij hing daar tussen hemel en aarde, aan het kruishout. En Hij schreeuwde het uit, in diepe, angstige eenzaamheid en lijden. “Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten.”
Hij werd door God verlaten, vanwege mijn zonden. Hij is werkelijk de Goede Herder, die zijn leven gaf voor zijn schapen. Met één doel: Hij wilde zijn schapen verlossen van hun zonde. Van de vloek en het oordeel van God over onze zonden.
Zo mag ik u Jezus Christus verkondigen, geliefden. En als u ja en amen zegt op deze prediking van Jezus Christus en die gekruisigd. Dan is Hij uw Herder. Dan zorgt Hij voor u en voor jou. Dan leidt Hij je, op de weg die je gaat. Ook door dat dal van diepe duisternis.
Kijk, dan kan het zélfs zo zijn dat het zó duister is en zo donker. En zo verschrikkelijk zwart om je heen. Dat je geen hand voor ogen meer ziet. Dat je niet kan zien waar je je voet zou moeten zetten. Ja, zelfs dat je Hem niet meer ziet, de Goede Herder. Dat je denkt, dat je roept: Waar bent u dan?
Maar ja, toch is Hij daar. Hoor maar! Tik … tik… Ook al zie Ik de Goede Herder soms niet. Ik hoor zijn staf, het tikt op de grond. En ik weet, ja, Hij is er. Hij leidt Mij. Hij zorgt ook voor mij. “Uw stok en uw staf, die vertroosten mij.”
Daarom vrees ik geen kwaad, HEERE. Ook al ben ik soms wel bang. Maar U bent er. U bent met mij. En dan is het goed. Hoe het ook gaat.
Laten we zingen, Gezang 22:1
Jezus is mijn toeverlaat, Hij mijn Heiland, is het leven.
Ik zal aan Gods wijze raad, mij blijmoedig overgeven.
Jaagt de dood nog angsten aan, Hij mijn heiland heeft voldaan.
Lezen Psalm 23